Nederlands (Dutch)

Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
Rosemount 585 Annubar® flensconstructie
Start
Stap 1: Montagelocatie en -richting
Stap 2: Boor gaten in de buis
Stap 3: Monteer en inspecteer de passing
Stap 4: Las de montagehardware
Stap 5: Breng de Annubar in
Stap 6: Monteer de transmitter
Productcertificaties
Einde
www.rosemount.com
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
© 2009 Rosemount Inc. Alle rechten voorbehouden. Alle merken eigendom van de merkhouder. Rosemount en het
Rosemount-logo zijn gedeponeerde handelsmerken van Rosemount Inc.
Rosemount Inc.
Emerson Process
Management bv
Emerson Process
Management nv/sa
Postbus 212
2280 AE Rijswijk
Nederland
T (31) 70 413 66 66
F (31) 70 390 68 15
E [email protected]
www.emersonprocess.nl
De Kleetlaan, 4
B-1831 Diegem
België
T (32) 2 716 7711
F (32) 2 725 83 00
www.emersonprocess.be
Emerson Process Management
GmbH & Co. OHG
Emerson Process Management
Asia Pacific Private Limited
Beijing Rosemount Far East
Instrument Co., Limited
Argelsrieder Feld 3
82234 Wessling
Duitsland
T 49 (8153) 939 0
F 49 (8153) 939 172
1 Pandan Crescent
Singapore 128461
T (65) 6777 8211
F (65) 6777 0947 / (65) 6777 0743
No. 6 North Street,
Hepingli, Dong Cheng District
Peking 100013, China
T +86 (10) 64 28 22 33
F +86 (10) 64 22 85 86
8200 Market Boulevard
Chanhassen, MN 55317 VS
T (VS) (800) 999-9307
T (internationaal) 1 (952) 906-8888
F 1 (952) 949-7001
BELANGRIJKE KENNISGEVING
Deze installatiegids bevat elementaire richtlijnen voor de Rosemount 585 Annubar.
De gids bevat geen instructies voor configuratie, diagnostiek, onderhoud, reparaties
of probleemoplossing, noch voor explosieveilige, brandbestendige of intrinsiek
veilige (I.S.) installaties. Raadpleeg de naslaghandleiding van de 585 Annubar
(publicatienummer 00809-0100-4585) voor nadere instructies. Deze handleiding
is ook in digitale vorm beschikbaar, via www.rosemount.com.
Als de 585 Annubar gemonteerd op een Rosemount 3051S transmitter is besteld,
raadpleeg dan de volgende Beknopte installatiegids voor informatie over configuratie
en certificeringen voor gevaarlijke locaties: Rosemount 3051S Series druktransmitter
(publicatienummer 00825-0100-4801).
Als de 585 Annubar gemonteerd op een Rosemount 3095 transmitter is besteld,
raadpleeg dan de volgende Beknopte installatiegids voor informatie over
configuratie en certificeringen voor gevaarlijke locaties: Rosemount 3095MV
(publicatienummer 00825-0100-4716).
WAARSCHUWING
Lekkage van het procesmedium kan letsel veroorzaken of de dood tot gevolg hebben.
Voorkom proceslekken door procesaansluitingen uitsluitend af te dichten met
pakkingen en O-ringen die bestemd zijn voor afdichting van het betreffende pakkingvlak.
Door de stroming van procesmedium kan de 585 Annubar-constructie heet worden en
kunt u brandwonden oplopen.
LET OP
Als de wand van de leiding/het kanaal minder dan 3,2 mm (0.125 in.) dik is, is uiterste
voorzichtigheid geboden bij het installeren van de sensor. Dunne wanden kunnen tijdens
lassen, installatie of door het gewicht van een vrijdragende flowmeter vervormd raken.
Voor deze installaties kan een wandcontactdoos, zadel of uitwendige flowmetersteun
nodig zijn. Raadpleeg de fabriek voor assistentie.
2
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
Opengewerkte tekening van de 585 Annubar® constructie
moeren
aansluiting voor op afstand
gemonteerde instrumenten
sensorflens
585 Annubar-sensor
pakking
montageflensconstructie
tapeinden
moeren
tegenoverliggende steun
NB
Gebruik op alle schroefdraadaansluitingen een buisafdichtingsmiddel dat geschikt
is voor de te verwachten bedrijfstemperatuur.
3
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
STAP 1: MONTAGELOCATIE EN -RICHTING
Voor precieze en herhaalbare flowmetingen moeten de correcte montagerichting en de
montagelengten voor rechte buis worden aangehouden. Zie Tabel 1 voor de minimale
buisdiameterafstanden vanaf verstoringen vóór de meter.
Tabel 1. Vereisten rechte buis
Zonder
richtvanen
Afstand achter
de meter
Afstand voor de meter
Met
richtvanen
In het Buiten
vlak het vlak
A
A
A’
C
C’
8
10
–
–
–
4
–
–
8
4
4
4
11
16
–
–
–
4
–
–
8
4
4
4
23
28
–
–
–
4
–
–
8
4
4
4
12
12
–
–
–
4
–
–
8
4
4
4
1
2
3
4
4
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
VERVOLG STAP 1…
A
A
A’
C
C’
Afstand achter
de meter
Afstand voor de meter
18
18
–
–
–
4
–
–
8
4
4
4
30
30
–
–
–
4
–
–
8
4
4
4
Zonder vanen
Met vanen
In het Buiten
vlak het vlak
5
6
NB
• Neem contact op met de fabrikant voor instructies over toepassingen in vierkante
of rechthoekige leidingen.
• “In vlak A” betekent dat de sensor zich in hetzelfde vlak bevindt als de elleboog.
“Buiten vlak A” betekent dat de sensor haaks op het elleboogvlak staat.
• Als de correcte rechte buislengten niet beschikbaar zijn, monteer dan zodanig dat
80% van de leiding zich vóór de meter bevindt en 20% achter de meter.
• Gebruik richtvanen om de vereiste rechte buislengte te bekorten.
• Rij 6 in Tabel 1 heeft betrekking op schuif-, kogel-, plug- en andere typen afsluiters
die gedeeltelijk worden geopend, alsmede op regelkleppen.
Uitlijningsfout
Bij de installatie van de 585 Annubar mag de uitlijning maximaal 3° afwijken.
Afbeelding 1. Uitlijningsfout
±3°
±3°
±3°
5
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
VERVOLG STAP 1…
Horizontale montagerichting
Voor het correct ontluchten en aftappen in gastoepassingen moet de sensor in de bovenste
helft van de buis gemonteerd worden. Voor vloeistof- en stoomtoepassingen moet de
sensor in de onderste helft van de buis gemonteerd worden.
Afbeelding 2. Gas
Afbeelding 3. Vloeistof en stoom
aanbevolen
zone 90°
45°
45°
45°
aanbevolen
zone 30°
Afbeelding 4. Stoom aan de bovenkant
aanbevolen
zone 30°
45°
6
30°
aanbevolen
zone 30°
45°
45°
30°
aanbevolen
zone 30°
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
VERVOLG STAP 1…
Verticale montagerichting
De sensor kan in elke willekeurige positie rondom de buisomtrek worden geïnstalleerd
zolang de aftap/ontluchtingsopeningen de juiste montagepositie hebben voor ontluchten of
aftappen. Voor vloeistof of stoom worden optimale resultaten verkregen bij een opgaande
flow. Om te voorzien in watergevulde meetbenen wordt voor toepassingen met stoom een
90° afstandhouder meegeleverd, zodat de transmitter binnen de grenswaarden voor
temperatuur blijft.
flowrichting
Afbeelding 5. Vloeistof, gas of stoom
360°
7
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
STAP 2: BOOR GATEN IN DE BUIS
1. Bepaal de sensormaat op basis van de breedte van de sonde (zie Tabel 2).
2. Haal de druk van de leiding af en laat deze leeglopen.
3. Kies de locatie van het te boren gat.
4. Bepaal de diameter van het te boren gat op basis van de specificaties in Tabel 2. Breng
het montagegat in de leiding aan met een gatenzaag of een boor. MAAK HET GAT NIET
MET EEN SNIJBRANDER.
Tabel 2. Tabel voor sensormaat/gatdiameter
Sensormaat
Sensorbreedte
11
20,32 mm (0.80 in.)
Gatdiameter
23 mm (7/8 in.)
22
30,48 mm (1.20 in.)
+ 1,6 mm (1/16 in.)
34 mm (15/16 in.)
44
58,42 mm (2.30 in.)
+ 0,8 mm (1/32 in.)
NB: Boor bij modellen met
tegenoverliggende steun het
gat op 180° van het eerste gat.
– 0,00
– 0,00
64 mm (21/2 in.)
+ 1,6 mm (1/16 in.)
– 0,00
Boor het gat met de juiste
diameter in de buiswand.
5. Boor tegenover het eerste gat een tweede gat met dezelfde diameter zodat de sensor
door de hele buis steekt. Boor het tweede gat als volgt:
a. Meet de buisomtrek met een buismeetlint, een zachte draad of een touw. (Voor een
zo precies mogelijke meting moet het buismeetlint haaks op de stroomrichtingsas
staan.)
b. Deel de gemeten omtrek door twee om de plaats voor het tweede gat te berekenen.
c. Breng het buismeetlint, de zachte draad of het touw opnieuw aan vanaf het
middelpunt van het eerste gat. Markeer vervolgens aan de hand van de in de
voorgaande stap berekende waarde het middelpunt voor het tweede gat.
d. Breng met een gatenzaag of een boor het montagegat aan in de buis, volgens de
in stap 3 berekende diameter. MAAK HET GAT NIET MET EEN SNIJBRANDER.
6. Ontbraam de aangebrachte gaten aan de binnenkant van de buis.
8
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
STAP 3: MONTEER EN INSPECTEER DE PASSING
Voer voor een precieze meting de volgende stappen uit, om te zorgen dat poort A en B op
gelijke afstand liggen van de binnenwanden van de buis.
1. Bevestig de 585 met de pakkingen en de bouten op de montagehardware.
2. Zet de bouten handvast, net voldoende om de sensor centraal in de montagehardware
in positie te houden.
3. Controleer de passing van het geheel op de buis door een liniaal of een onbuigzame
draad door beide montageopeningen te steken. Noteer de afstand. Alle sensorgaten
moeten binnen de binnendiameter van de buis vallen. Zie Afbeelding 6.
4. Tel 1,6 mm (1/16 in.) op bij de gemeten afstand voor de lasruimte en teken deze maat
af op de constructie, beginnend aan de bovenkant van de lasuitlaat.
5. Meet de afstand vanaf de bovenkant van de lasuitlaat tot aan het eerste sensorgat,
poort B, en trek hier 1,6 mm (1/16 in.) van af.
6. Meet de afstand vanaf het uiteinde van de in stap 4 afgetekende lengte tot aan het
laatste sensorgat, poort A.
7. Vergelijk de waarden die u hebt verkregen in stap 5 en 6.
Voor kleine verschillen kunt u compenseren via de passing van de montagehardware.
Grotere verschillen kunnen installatieproblemen of fouten veroorzaken.
Afbeelding 6. Controle op passing van 585 Annubar met tegenoverliggende steun
buitendiam. flens
tot op maximaal 3 mm (1/8 in.) precies gelijk
poort A
poort B
buitendiameter
buis
9
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
STAP 4: LAS DE MONTAGEHARDWARE
1. Centreer de flensconstructie boven de montageopening, tussenruimte 1,6 mm (1/16 in.)
en meet de afstand tussen de buitendiameter van de buis en het flensoppervlak.
Vergelijk deze met Tabel 3 en pas de tussenruimte zo nodig aan.
Tabel 3. Flensmaten en flensbuitendiameter voor elke sensormaat
Sensormaat
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
22
22
22
22
22
22
22
22
22
22
22
22
22
22
22
44
44
44
44
44
44
44
44
44
44
44
44
44
44
44
(1)
10
Flenstype
A
R
D
A
R
D
A
R
D
Drukklasse
Flensmaat /
classificatie / type
Buitendiam. flens
mm (in.)(1)
1
3
6
N
F
T
1
3
6
N
F
T
1
3
6
1
3
6
N
F
T
1
3
6
N
F
T
1
3
6
1
3
6
N
F
T
1
3
6
N
F
T
1
3
6
11/2 in. 150 lb RF
11/2 in. 300 lb RF
11/2 in. 600 lb RF
11/2 in. 900 lb RF
11/2 in. 1500 lb RF
11/2 in. 2500 lb RF
11/2 in. 150 lb RTJ
11/2 in. 300 lb RTJ
11/2 in. 600 lb RTJ
11/2 in. 900 lb RTJ
11/2 in. 1500 lb RTJ
11/2 in. 2500 lb RTJ
DN40 PN16 RF
DN40 PN40 RF
DN40 PN100 RF
2,0 in. 150 lb RF
2,0 in. 300 lb RF
2,0 in. 600 lb RF
2,0 in. 900 lb RF
2,0 in. 1500 lb RF
3,0 in. 2500 lb RF
2,0 in. 150 lb RTJ
2,0 in. 300 lb RTJ
2,0 in. 600 lb RTJ
2,0 in. 900 lb RTJ
2,0 in. 1500 lb RTJ
3,0 in. 2500 lb RTJ
DN50 PN16 RF
DN50 PN40 RF
DN50 PN100 RF
3,0 in. 150 lb RF
3,0 in. 300 lb RF
3,0 in. 600 lb RF
4,0 in. 900 lb RF
4,0 in. 1500 lb RF
4,0 in. 2500 lb RF
3,0 in. 150 lb RTJ
3,0 in. 300 lb RTJ
3,0 in. 600 lb RTJ
4,0 in. 900 lb RTJ
4,0 in. 1500 lb RTJ
4,0 in. 2500 lb RTJ
DN80 PN16 RF
DN80 PN40 RF
DN80 PN100 RF
99 (3.88)
105 (4.13)
113 (4.44)
125 (4.94)
125 (4.94)
172 (6.76)
103 (4.07)
110 (4.32)
113 (4.44)
125 (4.94)
125 (4.94)
173 (6.82)
81 (3.21)
81 (3.21)
99 (3.88)
105 (4.13)
111 (4.38)
121 (4.76)
149 (5.88)
149 (5.88)
251 (9.87)
110 (4.32)
117 (4.63)
122 (4.82)
151 (5.94)
151 (5.94)
254 (10.00)
86 (3.40)
89 (3.52)
109 (4.31)
117,5 (4.63)
126,9 (5.00)
136,6 (5.38)
208,0 (8.19)
217,5 (8.56)
284,2 (11.19)
122 (4.82)
133 (5.25)
138 (5.44)
209 (8.25)
219 (8.63)
289 (11.38)
98 (3.85)
106 (4.16)
126 (4.95)
De tolerantie voor de afmeting van de buitendiam. van de flens boven een leidingdiameter van
254 mm (10 in.) bedraagt ±1,6 mm (0.060 in.). Onder 254 mm (10 in.) bedraagt de tolerantie
±0,8 mm (0.030 in.).
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
VERVOLG STAP 4…
2. Breng vier puntlassen van 6 mm (1/4 in.) aan op 90° ten opzichte van elkaar. Controleer
de uitlijning van de montage zowel evenwijdig als haaks op de stroomrichtingsas (zie
Afbeelding 7). Als de uitlijning van de bevestiging binnen de toleranties ligt, voltooit
u de lasverbinding volgens de ter plekke geldende richtlijnen. Als de uitlijning van de
bevestiging buiten de voorgeschreven toleranties valt, verricht u eerst de vereiste
aanpassingen alvorens de lasverbinding te voltooien.
Afbeelding 7. Uitlijning
buitendiam. flens
puntlassen
3. Centreer de fitting voor de tegenoverliggende steun boven het gat aan de
tegenoverliggende zijde, tussenruimte 1,6 mm (1/16 in.) en breng vier puntlassen van
6 mm (1/4 in.) aan, 90° ten opzichte van elkaar. Steek de sensor in de montagehardware.
Controleer of het uiteinde van de sensor is gecentreerd in de fitting aan de
tegenoverliggende zijde en of de plug rond de sensor past. Maak de lasverbinding
af volgens de ter plekke geldende richtlijnen. Als er door de uitlijning van de bar
onvoldoende tussenruimte is om de plug aan de tegenoverliggende zijde in te steken,
verricht u eerst de vereiste aanpassingen alvorens de lasverbinding te voltooien.
4. Laat de montagehardware afkoelen voordat u verder gaat, om ernstige brandwonden
te vermijden.
STAP 5: BRENG DE ANNUBAR IN
1. Zet de stroomrichtingspijl op de kop in lijn met de stroomrichting. Monteer de bar op
de montageflens met een pakking, bouten en moeren.
2. Zet de moeren kruiselings vast, zodat de pakking gelijkmatig wordt samengedrukt.
3. Als de steun aan de tegenoverliggende zijde schroefdraad heeft, brengt u een geschikte
vloeibare pakking aan op de schroefdraad van de steunplug en draai aan.
4. Als de tegenoverliggende steun een soklasfitting is, steekt u de plug in de
sokuitlaatfitting totdat de delen contact maken. Trek de plug 1,6 mm (1/16 in.) terug,
verwijder de Annubar-sensor en voer een hoeklas uit volgens de richtlijnen ter plekke.
11
Beknopte installatiegids
Geflensde 585 Annubar
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
STAP 6: MONTEER DE TRANSMITTER
Transmittermontage, kop voor directe montage met kleppen
Bij directe montage van een transmitter met kleppen hoeft de Annubar niet te worden
teruggetrokken.
1. Breng O-ringen aan in de groeven op de voorkant van de kop.
2. Zet de bovenkant van de transmitter in lijn met de bovenkant van de sensor (op de
zijkant van de kop is “Hi” gestanst) en installeer.
3. Haal de moeren kruiselings aan tot 45 N•m (400 in•lb).
Transmittermontage, kop voor directe montage zonder kleppen
1. Breng O-ringen aan in de groeven op de voorkant van de kop.
2. Richt de egalisatiekraan (-kranen) zodanig dat ze gemakkelijk toegankelijk zijn. Installeer
een kranenblok met het gladde vlak naar de voorkant van de kop toe. Haal de moeren
kruiselings aan tot 45 N•m (400 in•lb).
3. Breng O-ringen aan in de groeven op de voorkant van het kranenblok.
4. Zet de bovenkant van de transmitter in lijn met de bovenkant van de sensor (op de
zijkant van de kop is “Hi” gestanst) en installeer.
5. Haal de moeren kruiselings aan tot 45 N•m (400 in•lb).
Transmittermontage met kop voor montage op afstand
Bij temperaturen van meer dan 121 °C (250 °F) bij de elektronica zal de transmitter
beschadigd raken. Op afstand gemonteerde elektronica wordt op de sensor aangesloten
via impulsbuizen, zodat de bedrijfsflowtemperaturen in zodanige mate afnemen dat de
transmitter niet meer kwetsbaar is.
Afhankelijk van de procesvloeistof worden de impulsleidingen op verschillende wijze gelegd;
de inrichting moet geschikt zijn voor continubedrijf bij de in de pijpleiding heersende druk en
temperatuur. Tot en met DN 50 PN100 (600 lb ANSI) wordt gebruik van een roestvrijstalen
buis met buitendiameter van ten minste 12 mm (1/2 in.) en wanddikte van ten minste 0,9 mm
(0.035 in.) aanbevolen. Gebruik boven DN 50 PN100 (600 lb ANSI) een roestvrijstalen buis
van 1,6 mm (1/16 in.). Buisfittingen met schroefdraad zijn niet raadzaam omdat dan in kleine
holten lucht wordt opgesloten waar uiteindelijk lekkage zal optreden.
De volgende beperkingen en aanbevelingen gelden voor de montagelocatie van
impulsleidingen:
1. Horizontaal gemonteerde impulsleidingen moeten ten minste 83 mm/m (1 inch/ft) verval
hebben.
• Laat omlaag lopen (richting transmitter) voor toepassingen met vloeistof en stoom
• Laat omhoog lopen (richting transmitter) voor toepassingen met gas.
2. Voor toepassingen met temperaturen onder 121 °C (250 °F) moet de impulsleiding
zo kort mogelijk worden gehouden om temperatuurveranderingen zoveel mogelijk te
neutraliseren. Mogelijk is isolatie nodig.
3. Voor toepassingen met temperaturen boven 121 °C (250 °F) moet de impulsleiding een
lengte hebben van ten minste 0,3048 m (1 ft) per 38 °C (100 °F) temperatuurtoename
boven de 121 °C (250 °F). De impulsleidingen mogen geen isolatie hebben, ter verlaging
van de vloeistoftemperatuur. Controleer aansluitingen met schroefdraad nadat het
systeem op bedrijfstemperatuur is gekomen; soms komen aansluitingen namelijk los
door de uitzetting en inkrimping die met de temperatuurwisselingen gepaard gaan.
12
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
VERVOLG STAP 6…
4. Voor in de buitenlucht geplaatste installaties voor vloeistof, verzadigd gas of stoom zal
soms isolatie en verwarming nodig zijn om bevriezing te voorkomen.
5. Als de impulsbuis langer is dan 1,8 m (6 ft) moeten de hoge en lage impulsleidingen in
een bundel gemonteerd worden om een gelijke temperatuur te handhaven. Monteer de
leiding in steunen om doorzakken en trillingen te voorkomen.
6. De impulsleidingen moeten op een afgeschermde locatie worden gemonteerd, of aan de
muur of het plafond. Gebruik op alle schroefdraadaansluitingen een buisafdichtmiddel
dat geschikt is voor de bedrijfstemperatuur. Monteer de impulsleiding niet vlak bij hete
pijpleidingen of apparatuur.
Voor alle installaties wordt montage van een instrumentkranenblok aanbevolen. Met een
kranenblok kan de gebruiker voorafgaand aan de nulinstelling de druk egaliseren en de
procesvloeistof van de transmitter isoleren.
Afbeelding 8. Identificatie kleppen van 5-kraans en 3-kraans kranenblokken
5-kraans kranenblok
naar PH
3-kraans kranenblok
naar PL
naar PH
naar PL
KE
KA
KH
KL
KH
2
KEH
KL
2
KEL
AKH
AKH
AKL
1
AKL
1
Tabel 4. Beschrijving van impulskleppen en componenten
Naam
Beschrijving
Doel
Componenten
1
Transmitter
2
Kranenblok
Kranenblok en impulskleppen
PH
Primaire sensor(1)
PL
Primaire sensor(2)
AKH
Aftap/ontluchtingskraan(1)
AKL
Aftap/ontluchtingskraan(2)
KH
Kranenblok(1)
KL
Kranenblok(2)
KEH
Kranenblokegalisator(1)
KEL
Kranenblokegalisator(2)
KE
Kranenblokegalisator
KA
Ontluchtingskraan
kranenblok
(1)
(2)
Leest verschildruk uit
Isoleert en egaliseert elektronica
Aansluitingen voor procesdruk aan hoge en lage zijde.
Tapt de membranen van de verschildruksensor af (bij gasbedrijf)
of ontlucht deze (bij vloeistof- of stoombedrijf)
Scheidt de druk aan hoge of lage zijde van het proces
Geeft de hoge en lage drukzijden toegang tot de
ontluchtingskraan, of scheidt de procesvloeistof
Voor egalisatie van de druk aan hoge en lage zijde
Ontlucht de procesvloeistof
hoge druk
lage druk
13
Beknopte installatiegids
Geflensde 585 Annubar
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
VERVOLG STAP 6…
Aanbevolen installatiemethoden
Gasbedrijf
Bevestig de transmitter hoger dan de sensor om te voorkomen dat condenseerbare
vloeistoffen in de impulsbuizen en de verschildrukcel achterblijven.
Afbeelding 9. Gas (horizontaal)
Afbeelding 10. Gas (verticaal)
Stoom- en vloeistofbedrijf
Monteer de transmitter onder de procesleidingen. Leid de impulsleiding omlaag naar de
transmitter en vul het systeem met koelwater via de twee T-aansluitingen.
Afbeelding 11. Stoom en vloeistof (horizontaal)
Afbeelding 12. Stoom en vloeistof (verticaal)
NB
Controleer of de aftappoten lang genoeg zijn om de vuildeeltjes en het bezinksel te vangen.
14
Beknopte installatiegids
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
Geflensde 585 Annubar
VERVOLG STAP 6…
Stoombedrijf aan de bovenkant
Tabel 5. Grenstemperatuur stoom aan de bovenkant
Transmitterverbindingsplatform
Maximumtemperatuur
Montage op afstand
Directe montage
455 °C (850 °F)
205 °C (400 °F)
Voor op afstand gemonteerde installaties moet de impulsleiding enigszins omhoog lopen
vanaf de instrumentaansluitingen op de Annubar naar de kruisstukken zodat het condensaat in de leiding kan terugstromen. Vanaf de kruisstukken moet de impulsleiding omlaag
naar de transmitter en de aftappoten worden geleid. De transmitter moet zich onder de
instrumentaansluitingen van de Annubar bevinden. Afhankelijk van de omgevingsfactoren
kan isolatie van de montagehardware vereist zijn.
Afbeelding 13. Stoom aan de bovenkant (horizontaal)
15
Beknopte installatiegids
Geflensde 585 Annubar
00825-0111-4585, Rev AA
januari 2009
PRODUCTCERTIFICATIES
Goedgekeurde productielocaties
Rosemount Inc. – Chanhassen, Minnesota, VS
Informatie over Europese richtlijnen
De EU-verklaring van overeenstemming voor alle op dit product van toepassing zijnde
Europese richtlijnen is te vinden op de Rosemount website www.rosemount.com.
Neem contact op met ons plaatselijke verkoopkantoor voor een gedrukt exemplaar.
Europese richtlijn betreffende drukapparatuur (PED) (97/23/EG)
Rosemount 585 Annubar – zie de EU-verklaring van overeenstemming voor de
overeenstemmingsbeoordeling
Druktransmitter – zie de beknopte installatiegids van de betreffende druktransmitter
Certificeringen explosiegevaarlijke locaties
Zie voor informatie over productcertificatie van de transmitter de beknopte installatiegids
van de betreffende transmitter:
• Rosemount 3051S (publicatienummer 00825-0100-4801)
• Rosemount 3095M (publicatienummer 00825-0100-4716)
16